-
1 baver
baver [baavee]〈 werkwoord〉4 vlekken ⇒ uitvloeien, uitlopen♦voorbeelden:baver d' étonnement • vol verwondering zijnv1) kwijlen2) versteld staan, paf staan (van)3) kwaadspreken4) uitvloeien, een vlek maken -
2 il en bavait
il en bavait -
3 souffler
souffler [soeflee]1 (uit)blazen ⇒ hijgen, op adem komen♦voorbeelden:il croit qu'il va y arriver en soufflant dessus • hij denkt dat het een fluitje van een cent isII 〈 overgankelijk werkwoord〉4 (in)fluisteren ⇒ voorzeggen, souffleren♦voorbeelden:v1) (uit)blazen2) hijgen3) waaien4) opblazen6) souffleren, voorzeggen
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский